Het is al een paar maanden geleden dat Edith ontdekt heeft dat ik echt heel slecht ben in lezen en schrijven. Ze eist dat ik terug naar school ga: “Als je het niet doet, dan pak jij je spullen maar. Dan ga ik niet met je verder.”
Tot nu toe heb ik de boot goed af kunnen houden. Maar na het boodschappen doen ligt er een brief van mijn uitkeringsinstantie op de mat. Het gaat over mijn herkeuring, die elke vijf jaar verplicht is. Edith leest hem voor en zegt: “Dit is een mooie kans voor jou!”
Ik zie het helemaal niet zitten. Maar telkens zie ik na een nacht op mijn spelcomputer de mensen naar hun werk gaan. Dan is het voor mij tijd om naar bed te gaan. Dus ik stem toch maar toe. Of ik echt aan het werk kan komen betwijfel ik. Wie zit er nu op mij te wachten? Ongeschoold en ook nog eens lichamelijk naar de knoppen.
Edith maakt direct een afspraak en voor ik het weet zitten we op het arbeidsbureau te praten over de mogelijkheden. Edith zegt dat ik wiskundig ben aangelegd, omdat ik een aardig potje kan schaken. Maar dan zegt ze: “Koos is heel slecht met lezen en schrijven.”
De man ziet hoe ik van kleur verschiet en zegt: “Daar kunnen we meteen mee beginnen.”
Hij kijkt naar zijn pc en tikt er lustig op los. Vol bewondering kijk ik hoe snel zijn vingers over het toetsenbord gaan. “Hier is een ROC, waar je naartoe kan.”
“Koos, nu weet je wat je kan doen,” zegt Edith.
Hij gaat meteen verder met zijn vragen over mijn re-integratietraject. Daar ben ik niet zo blij mee, maar ik wil wel weer werken en leren. Nu zit ik er echt aan vast, ik kan geen kant meer op. Edith krijgt haar zin en ik sta met mijn rug tegen de muur.
Na twee weken kom ik weer terug en het eerste wat hij vraagt is of ik al een afspraak heb gemaakt met de school.
“Ik ben zelfs al op gesprek geweest en ik krijg een seintje wanneer ik kan komen.”
Hij zegt dat het een hele uitdaging is om mij aan het werk te krijgen, omdat ik zo laag geschoold ben. Aan de keuringsarts vertel ik mijn fysieke ongemakken zoals mijn kapotte knie en rug. Dat ik mentaal ook niet lekker in mijn vel zit vertel ik niet want ik schaam me daar toch wel voor. Hij prikt er echter zo doorheen waardoor ik me steeds meer op mijn gemak voel. “Hoe zit het met werk zoeken?” vraagt hij.
Nu moet ik weer mijn verhaal vertellen over het gebrek aan diploma’s en het lezen en schrijven. Maar het lijkt wel of hij zich echt voor me wil inzetten.
Hij doet een paar voorstellen en ik zie hoe de klok verder tikt. Ons gesprek loopt uit, maar de arts trekt zich er niets van aan. Het is lang geleden dat iemand zoiets voor mij deed. Dan doet hij de suggestie om een gesprek bij de sociale werkplaats voor me te regelen.
“Bij die gekken? Dat is toch niets voor mij.” Alles in mij roept verzet op. Ik kijk naar Edith.
Nuchter als altijd zegt ze: “Je moet ergens beginnen, je hebt geen keus, althans niet bij mij.”
Daar kan ik het mee doen, ze wil niet dat ik me nog langer verschuil.
Het is koud en ik sta met het zweet op mijn voorhoofd voor een grote school. Even aarzel ik om naar binnen te gaan, maar ik weet dat Edith toch gaat vragen hoe het was. Liegen hoef ik niet, omdat ze rustig belt om te controleren of ik wel geweest ben. Kom, dan ben ik er snel vanaf.
Ik zet mijn eerste stap naar binnen en meld me aan bij de balie. Binnen een paar minuten komt er een vrouw op leeftijd met paars haar en een brilletje. Ben ik ergens verkeerd naar binnen gegaan? Maar ze steekt haar hand uit en zegt: “Ik ben Tine en jij bent vast Koos?”
Ik geef haar een hand, ze neemt me mee een kamertje in. Ze ziet dat ik zit te zweten en te trillen en moeilijk uit mijn woorden kom. Ze stelt me op mijn gemak en zegt dat ze een test met me wil doen. Tine legt een paar blaadjes voor mijn neus en zegt: “Denk je dat je dit kan?”
Ik zie woordjes zoals ‘boom’ en ‘bomen’ en knik ja. “Oké. Kijk maar hoe ver je komt.” En ze loopt weg.
Er hangt een vieze lucht in de kamer, het lijkt wel of het riool ergens kapot is. Ik begin met het invullen van de blaadjes. Op één blad moet ik invullen wat de afkortingen betekenen. Ik snap wel wat ze willen, maar ik ken de betekenis van die afkortingen niet, dus vul ik niets in. Tine komt weer terug en ziet dat ik het nog steeds erg moeilijk heb. Ze stelt me weer op mijn gemak. Ik val met de deur in huis en vertel wat ik niet begrijp en wat ik niet kan, zoals de afkortingen, waarvan ik er maar twee ken: a.u.b. en d.w.z.
Ze zegt niets, pakt de blaadjes en begint te lezen. “Nou dat is niet slecht, maar er is genoeg te verbeteren. Dat gaat je wel lukken, hoor.”
Ik vraag me af of ze dat wel meent. Zelf geloof ik het niet. Ik kan toch niet leren?
Dan moet ik ook nog een stuk uit een boek voorlezen. Eerst is het makkelijk, dan wordt het al snel moeilijker. Te moeilijk voor mij. Ze heeft het in de gaten en zegt: “Je kan op niveau 1 beginnen, daar is al heel veel mee gewonnen. Er is één keer in de week les op dinsdagavond.”
“Dan kan ik niet, dan heb ik altijd een vergadering bij de visvereniging.”
“Wat vervelend, het is de enige avond dat er Nederlands wordt gegeven.”
In gedachte zit ik alweer thuis, lekker veilig achter mijn spelcomputer. Maar Tine laat zich niet aftroeven: “Wat heb jij overdag te doen?”
“Niets, ik zit zonder werk, want ik ben afgekeurd.”
“Mooi, dan kan je met een cursus typen beginnen. Hoe zit het met rekenen? Heb je daar nog wat te verbeteren?”
“Dat is net zo slecht als mijn Nederlands.”
“Dan kan je na het typen mooi naar Ineke om te rekenen.”
“Maar hoe kan ik nu een typecursus gaan doen als ik zo slecht ben in Nederlands? Rekenen kan ik wel proberen, maar typen kan ik echt niet!”
“Dat is juist heel goed, dan leer je twee dingen tegelijk. Je leert typen en je bent ook met Nederlands bezig.”
Ik ben helemaal overdonderd. Het enige wat ik nog kan zeggen is: “Tot volgende week.”
Als ik thuiskom roept Edith: “Wat stink jij! Gelijk onder de douche, hup.”
Nu begrijp ik waar die rioollucht vandaan komt. Wat moet die Tine daar wel niet van denken!
Tijdens de eerste typles ruik ik mezelf weer, ik schaam me ervoor en zoek een hoekje op, in de hoop dat niemand het ruikt. Ik heb de grootste moeite om me te concentreren en maan mezelf tot kalmte. Bovendien ben ik zo bang, dat ik ook niets durf te vragen. Ik houd het lesboek voor het beeld zodat niemand mee kan kijken op het beeldscherm. Immers, de mensen kunnen hier dan wel niet typen, maar iedereen kan lezen en schrijven. Toch wil ik het wel proberen.
Na een paar lessen begin ik mensen te leren kennen. Ze zijn best aardig. Sommigen vertellen dat ze ook moeite met Nederlands hebben. Daar word ik wat kalmer van. Het gaat steeds wat beter en ook mijn zelfvertrouwen gaat vooruit.
Met rekenen sta ik verbaasd over hoe goed het gaat. De lerares heet Ineke en ze geeft heel goed les, ik heb het nog nooit zo naar mijn zin gehad in een klas. De manier waarop zij het kan uitleggen is zo eenvoudig. Ik snap het, maar vaak kan ik het toch nog niet toepassen. Dan zegt ze: “Stop maar, ga maar naar huis en kijk er om de twee uur naar. Dan ineens kan je het wel toepassen.” En gelijk heeft ze.
Maar uiteindelijk komt toch het gevreesde moment: ik krijg de uitnodiging voor mijn eerste les Nederlands op donderdagavond. Tine geeft zelf les. Het lokaal zit vol met leerlingen en ik ben weer zenuwachtig. Maar nu geef ik mezelf wel eerst de kans om de mensen te leren kennen. Na een paar lessen ben ik al aardig ingeburgerd. Het gaat allemaal goed totdat ik een blaadje onder mijn neus geschoven krijgt waar op staat: ‘ij of ei?’
Daar gaan we weer! Ik schiet opnieuw in de stress. O nee, dit kan ik niet. Nu zullen ze zien hoe slecht ik kan leren. Ik vul het met angst en beven in. Tine komt naar mij toe. Nog voor ik wat kan zeggen zegt ze: “Koos, wat zie jij wit. Ben je niet lekker?”
“Nee,” zeg ik zo zacht mogelijk in de hoop dat niemand mee kan luisteren.
Ze komt bij me zitten en begint met mij het blad door te nemen. Ze vraagt: “Wat denk jij ervan?”
“Het meeste is wel fout, dat weet ik wel zeker.”
“Je hebt tachtig procent fout. Dat betekent dat je toch twintig procent goed hebt.”
Ik krijg ander werk, dat gaat mij beter af: zinnen maken. Na een halfuur komt ze weer met hetzelfde blad met ei en ij. Weer vul ik het in. Als ik het af hebt neemt ze het mee. Na tien minuten komt ze terug en gooit het blad op mijn tafel en zegt: “Jij kan heel goed leren!”
Ik zie haar ogen stralen maar ik begrijp er niets van. Volgens mij staat ze bij de verkeerde aan tafel. Ze herhaalt dezelfde woorden nog een paar keer. Ik trek mijn schouders op, ik begrijp het nog steeds niet. Dan vraagt ze: “Wat heb jij net voor werk zitten doen?”
“Lange ij en korte ei.”
“Hoeveel had je er goed en hoeveel had je er fout?”
“Ik had tachtig procent fout en twintig procent goed, wat wil je daarmee zeggen?”
“Nu is het andersom. Dat betekent dat jij heel goed kan leren en dat zeg ik niet zomaar. Zo snel zoveel beter! Dat komt vast omdat je ervoor wat makkelijker opgaven hebt gedaan en je daardoor niet meer zo onzeker voelde. Maar de meeste mensen die hier komen, kunnen niet zo snel leren als jij.” Ze schuift het blad onder mijn neus en zegt: “Hier, kijk maar. Dan zal je zien hoe goed je het gedaan hebt.”
Ik zie allemaal krulletjes staan achter de woorden. Dan pas valt het op zijn plaats. Ze heeft gelijk, ik heb de meeste goed. Het is veel beter dan ik ooit had kunnen verwachten. Zou ik dan toch kunnen leren? Het kan niet anders, het bewijs ligt voor mijn neus. Nu moet ik even naar de wc, ik hoor mezelf naar adem snakken. Op het toilet laat ik het gaan en doe een vreugdedansje. Dan kijk ik in de spiegel en zeg tegen mezelf: nu ga ik ervoor. Als ik dit kan, moet er nog veel meer in zitten.
Na twee maanden kom ik erachter dat er toch wel grote gaten in de basis van mijn opleiding zitten. Het is een stuk zwaarder dan ik dacht, maar ik geloof nu toch wat meer in mezelf. Vanaf nu ga ik echt mijn best doen. Stel je voor: Koos die goed kan lezen en schrijven. Toch vind ik het nog eng om daaraan te denken.
Een week later staat Ellen, een collega van Tine, voor mijn neus en zegt: “Koos, heb je even tijd?”
Ik loop achter haar aan naar het kamertje waar het allemaal begon. Daar zegt ze: “Wij zijn met vier dames uitgenodigd door het ROC voor een markt om de school te promoten. Maar we willen graag een man meenemen. Je hoeft echt niets te doen, alleen achter een kraampje staan. Er liggen wat folders en kaartjes die mensen kunnen pakken. Er staan gratis telefoonnummers op waar zij een cursus Nederlands kunnen volgen om beter te leren lezen en schrijven. Het leukste van alles is dat prinses Laurentien komt om een overeenkomst te tekenen met de gemeente en bedrijven om laaggeletterdheid te bestrijden.”
Ik mag er even over nadenken. Tijdens de les blijft het door mijn hoofd spelen. Eigenlijk wil ik wel, dan kan ik ook eens wat terug doen, maar ik vind het doodeng. Ik overleg het met Edith en zij vindt dat ik het moet doen. Op school zeg ik dat ik wel bereid ben om mee te gaan. Daarna kan ik niet meer slapen. Ik ben als de dood. Als er iemand tegen mij begint te praten, wat moet ik dan in godsnaam zeggen? Stel je voor dat die prinses tegen mij gaat praten, erger kan ik me niet voorstellen.
Onderweg stel ik allemaal vragen aan Ellen en Tine. Ze geven geruststellende antwoorden. Voor we naar binnen gaan, roken we eerst even een peuk. Ik heb al een half pakje shag op en ben er misselijk van. Ik praat wat met de andere dames die zijn meegegaan. Zij zijn ook erg zenuwachtig. Ik vraag hoe ze het volhouden om niet gek te worden en naar huis te rennen.
“De prins en de prinses komen eraan,” roept iemand dan.
Ik maak gauw mijn peuk uit, maar ze lopen straal lang ons heen. Ellen loodst mij en één van de andere dames naar het kraampje. Na een tijdje komt Ellen naar me toe: “Koos, weet jij waar die ene mevrouw is?”
“Ja, die zit al thuis.”
“Nu hebben we alleen jou nog, wil jij op tv?”
Ik sta met open mond naar haar te kijken.
“Wel binnen tien minuten antwoord geven,” lacht ze.
Opeens staat er een hele tv-ploeg voor mijn neus. Binnen vijf minuten sta ik voor de camera een verhaal te doen. Na een halfuur kom ik ook nog eens op de radio, omdat die andere dame weigert te praten. Weer doe ik mijn verhaal. Maar dan ben ik het helemaal kwijt. Wat heb ik gedaan? Over een paar dagen kan heel Nederland mij op televisie zien. Wat zullen de mensen wel niet van mij denken? Ik ben zo bang om voor domoor uitgescholden te worden. Veel tijd om daaraan te denken krijg ik niet: de prinses staat voor mijn neus. Ze glimlacht naar me en zegt wat, maar ik kan haar niet verstaan. Dan wordt ze weggetrokken door een paar dames die met haar op de foto willen en weg is ze. Toch komt ze nog even terug om te zeggen dat ze wel wat langer had willen praten. Ik zeg haar dat ik het niet erg vind.
Weer heb ik slapeloze nachten tot de uitzending. Dan zie ik samen met Edith dat ik het eigenlijk heel goed heb gedaan. De reacties die ik krijg zijn niets anders dan lof en respect. Na twee weken ben ik weer hersteld. Kort daarna komt Ellen op school naar me toe, of ik mee wil naar Den Haag: “Ze hebben taalambassadeurs nodig om te vertellen over laaggeletterdheid en jij heb het zo goed gedaan op tv en radio, ik vind het echt iets voor jou.”
Voordat ik het weet zit ik in een volle zaal tussen ambassadeurs. Er worden veel vragen gesteld, opeens gaat mijn eigen hand in de lucht. Zomaar iets vragen, dat durfde ik nooit. Maar ik hoor mijzelf: “Wat moet ik die kinderen vertellen?”
“Nou, gewoon je verhaal. Ik wil jouw verhaal nu wel graag horen.”
Ik haal diep adem en dan vertel ik het verhaal van de appel. Na afloop is het eerst stil. Dan gaat helft van de mensen huilen de andere helft begint spontaan te klappen. De ambassadeur die mij de vraag heeft gesteld staat op en zegt: “Jij bent een echte ambassadeur, als jij dat niet bent kunnen wij er zeker wel mee stoppen. Wat je ons nu allemaal heb verteld, vertel dat vooral voor de klas met kinderen. Doe het alsjeblieft voor al die mensen die niet naar school durven, omdat ze denken dat ze te dom zijn en zich schamen.”
Ik beloof hem alleen dat ik erover na wil denken. Ik lig een paar nachten wakker en praat veel met Edith erover die mij aanmoedigt om het wel te gaan doen.
Eindelijk neem ik het besluit en zeg tegen Ellen dat ik me wil inzetten voor de Stichting Lezen en Schrijven. Niet veel later vraagt ze: “Wil jij op het ROC in Rotterdam je verhaal vertellen?”
Mijn eerste vraag is: “Hoe kom ik daar?”
“Tine en ik gaan met je mee, en nog twee mensen.”
Thuis vertel ik Edith dat ik mijn verhaal ga vertellen in Rotterdam. Weer slaap ik niet. Mijn grootste angst is dat ik niet meer weet wat ik moet zeggen. Maar als ik mijn verhaal weer vertel, zie ik mensen opnieuw met zakdoekjes frommelen en krijg ik opnieuw een applaus. Zelf moet ik ook wel wat wegslikken, maar toch wil ik het blijven vertellen, omdat ik hoop dat mensen de kans grijpen om ook naar school te gaan.