Ik vlucht vaak de natuur in. Dan spijbel ik en loop ik wat rond in de weilanden of het bos. Daar kan ik veel beter met mijn gevoelens overweg dan bij de mensen. De natuur geeft me ruimte, ik word er rustig van. Ik kijk dan anders naar de dingen en dat levert me positieve energie op. Ik zoek er naar oplossingen en filosofeer over wat moet ik doen. Hoe kan ik het aanpakken op school?
De tekenleraar heeft er geen begrip voor dat ik steeds te laat kom. Hij vindt me ongehoorzaam, zonder me de kans te geven om me te verdedigen. In zijn ogen zijn alle jongens in de klas rotte appels. Sterker nog, geen enkel kind deugt. Er hangt een wolk van angst boven de klas.
In de klas word ik moe van het concentreren. Stilletjes kijk ik om me heen. Mijn ogen vallen op Willem, die zijn plaats verlaat. Hij loopt met zijn tekening naar de leraar. De hele klas weet hoe hij ermee worstelt, hij is geen tekentalent.
Als hij vlak bij het bureau is, beveelt de leraar hem naar zijn plaats. Aan zijn gezicht zie ik dat Willem het zo graag wil laten zien. Zijn tekening is na vele malen overdoen eindelijk gelukt. Hij doet nog twee voorzichtige stappen en zegt heel zacht: “Alstublieft meester, mag ik het laten zien?”
Als een speer schiet de leraar uit zijn stoel. Hij grist de tekening uit Willems handen en verscheurt hem in kleine stukjes terwijl hij Willem met een woeste blik aankijkt. Vervolgens pakt hij hem beet bij de nek en begint hem al wurgend heen en weer te schudden. Willem wordt als vuil op zijn plaats neergekwakt. Hij staat op en wil de klas uitlopen. Hij huilt.
Met ogen als vuur en bijna schuimbekkend maakt de leraar een gebaar dat hij moet gaan zitten. Hij gaat snikkend op zijn plaats zitten. Ik heb een droge mond, het zweet breekt me uit en ik voel elk haartje op mijn huid overeind komen. Het liefst wil ik opstaan en de leraar een schop voor zijn ballen geven! Niets doen en blijf zitten, anders onderga je hetzelfde lot of erger, fluistert een stemmetje in mijn hoofd.
Zo onopvallend mogelijk kijken de jongens elkaar aan. Het lijkt wel of Willem bijna flauwvalt, zo beroerd ziet hij eruit.
De toeter gaat, niemand haalt het in zijn hoofd om zijn plaats te verlaten. We zitten als bevroren op onze stoel. Dan maakt de meester een wuivend gebaar en zegt: “Wegwezen nu!”
Verslagen lopen we het lokaal uit. Op de gang proberen we één voor één om Willem te troosten. Maar hij rukt zich los en rent zonder zijn spullen de school uit.
Het volgende en laatste uur hebben we les van onze klassenleraar. We brengen de gebeurtenis ter sprake, maar hij wil er niet over praten. Het blijft rumoerig in de klas en er wordt gefluisterd. Ik vraag me af wat er gaat gebeuren als Willems ouders erachter komen. We willen allemaal getuigen voor Willem als we de kans krijgen.
Onderweg naar huis loop ik te trillen, terwijl het lekker warm weer is. Ik denk aan Willem en de tranen schieten in mijn ogen. Ik schrik me rot als er een auto toetert: “Hé, wel uitkijken!”
Ik snap het niet, wat maakt dat deze meester zich zo gedraagt? Misschien denkt hij zo over ons omdat hij lesgeeft op een technische school voor leerlingen die moeite met lezen, schrijven en rekenen hebben. Het tempo is wat lager dan de LTS maar het niveau is hetzelfde, wordt ons verteld. Misschien denkt hij dat we dan ook meteen slecht zijn. Thuis houd ik alles voor mezelf, want ik ben bang dat ma dan weer zegt “Dit hoort erbij.”
De volgende dag heb ik les van meneer Nijs. Ik zit in een boekje te bladeren over dino’s. Als meneer Nijs binnenkomt geeft hij een opdracht met klei. We moeten eerst een asbak kleien en dan twee halve bollen. Ik zucht, wanneer houden ze op met die asbakken? Ik doe het boekje weer open en ga verder waar ik gebleven was. Er staan leuke plaatjes in. Opeens staat meneer Nijs achter me en schopt onder mijn kruk. Ik spring op en kijk om. Langzaam word ik rood. Meneer Nijs is de enige met wie ik het goed kan vinden, die me uitdaagt en die eerlijk tegen me is. “Wat is dat hier? Jij bent altijd zo bij de les.”
Ik kijk hem aan en haal eens flink adem. “Toen ik 7 jaar was, mocht ik naar het clubhuis in de buurt. Daar leerde ik asbakken kleien. Toen ging ik naar de kolonie om aan te sterken. Daar leerde ik asbakken kleien. Toen moest ik naar een internaat waar ik asbakken mocht kleien. Nu komt u weer met asbakken aanzetten, hier doe ik echt niet meer aan mee.”

Ik zie een dikke grijns op zijn gezicht verschijnen. Zijn hand gaat naar een plaatje in het boek op mijn tafel. “Oké, maak deze dan maar voor me na.”
“Meneer Nijs, dat gaat zo maar niet! Dat kost veel tijd, we hebben maar anderhalf uur.”
“Ga je je nu terugtrekken met een smoesje?”
“Goed, op één voorwaarde. Dat ik hem vandaag af mag maken.”
Hij kijkt me verbaasd aan.
“Omdat ik weet dat ik het niet red met de tijd. Ik wil hem graag in de pauze afmaken.”
“Je weet toch dat de klas dicht gaat tijdens het middageten.” Hij lijkt te twijfelen. “Goed dan, maar jij bent verantwoordelijk voor de spullen in deze klas.”
Ik stem toe en ga snel naar de bak met klei en haal er een mooi groot vierkant stuk uit. Eenmaal op mijn plaats begin ik te rammen en kneden. Na een kwartier heb ik de kop klaar. Dan val ik weg in diepe concentratie totdat de toeter gaat. Ik heb het bijna af, alleen nog de poten en het voetstuk.
Dan staat meneer Nijs voor mijn tafel: “Ik neem alles terug wat ik heb gezegd, ik ben benieuwd wat het wordt. Weet je zeker dat je verder wil en niet eerst eten?”
“Nee, ik maak hem helemaal af.”
Iedereen verlaat de klas en er valt een heerlijke stilte. Het is echter van korte duur. Onze klassenleraar stapt binnen. Onverstoorbaar ga ik verder met mijn dinosaurus.
“Voor wat het waard is: ik ben trots op je, ga zo verder.”
Binnen een halfuur zijn alle leraren langs geweest, inclusief de directeur. Tien minuten voor de toeter gaat ben ik klaar. Daar staat hij net zoals in het boekje. Ik loop een laatste ronde om mijn tafel om het nog eens van alle kanten te bekijken. Het is gelukt, wat is hij mooi. Meneer Nijs stapt binnen en hij kijkt in het rond om te zien of alles er nog hangt. Hij mompelt en komt naar me toe. “Wat ben jij goed, dit had ik niet verwacht. Hier word ik echt blij van. Nu laten drogen en dan gaan we hem bakken als je wilt. Of wil je hem niet bakken?”
“Jawel, ik wil hem graag laten bakken en dan glazuren.”
Bakken is een risico, als er lucht in zit ontploft hij. Maar ik weet dat er geen lucht in zit, omdat ik geleerd heb hoe ik moet kneden. Daar zijn al die asbakken goed voor geweest.
“Je moet wel geduld hebben tot het eind van de week, want ik kan hem pas als laatste bakken.”
“Dat maak niet uit, als u er maar voorzichtig mee bent.”
“Dat beloof ik, ga nu maar gauw nog even een luchtje scheppen.”
Snel loop ik naar buiten en draai een shagje. Als ik hem voor de helft heb opgerookt, ren ik terug naar binnen. Vanuit het niets duikt die vervelende conciërge weer op. “Waar kom jij vandaan? Je weet dat je hier niet hard mag lopen.”
Nog voor ik mijn mond open kan doen, staat meneer Nijs bij ons en onderbreekt hem: “Laat hem maar gauw naar zijn klas gaan, hij heeft van mij toestemming gekregen om een luchtje te gaan scheppen, omdat hij zijn best heeft gedaan.”
Met stomheid geslagen kijkt de conciërge meneer Nijs aan en verontschuldigt zich. Dat is meegenomen, zo kan ik naar natuurkunde zonder het schoolplein te hoeven aanvegen. Vol spanning wacht ik de dag af dat mijn dino wordt gebakken.
Na twee weken kom ik de klas binnen en moet ik even met meneer Nijs mee naar een kantoortje.
“Ik weet niet hoe ik het je zeggen moet. Gisterenavond heb ik de laatste asbakken in de bakoven gedaan. Er was precies nog één plaats vrij voor jouw dinosaurus. Eerst twijfelde ik even of ik hem helemaal alleen in de oven zou doen. Ik heb toen toch besloten om hem erbij te zetten. Ik was vergeten dat er vier bollen bij zaten, ik heb ze echt over het hoofd gezien. Er is zo’n bol ontploft en die heeft jouw dino zijn hoofd eraf geslagen. Het spijt me vreselijk. Wat ik je wel kan vertellen is dat er niet één luchtbelletje in zat.”
Ik word duizelig en verslagen draai ik me om. Dag dino. Ik had zulke hoge verwachtingen van de technische school. Maar nu kom ik niet verder dan een reep chocola en meneer Nijs. En nu dit. Ik begin er steeds makkelijker over te denken. Ik ben bijna vijftien, dat betekent dat ik nog een jaar moet volhouden. Dat houd ik nooit vol op deze school.
Thuis komt Henk naar me toe: “Ik ga morgen met Cor mee om te werken. Zou jij dat ook willen?”
“Ja, maar dat kan nog niet, ik heb nog school.”
Maar twee weken later is het zomervakantie en ik kan eindelijk met Henk en Cor mee om te werken.
“Is het moeilijk werk? Ik wil niet voor lul staan.”
“Nee joh, het is makkelijk. We zullen je alles leren.”
Ik wil mijn best doen, misschien kan ik in vaste dienst komen. Dan hoef ik zelf geen baan te zoeken, want dat durf ik niet. Eindelijk ga ik mijn eigen geld verdienen.
“Als je Buk ziet moet je niet meteen lachen, want hij lijkt op een Engelse buldog. Hij heeft joekels van wangen.”
Ik zit tenminste niet de hele vakantie zonder geld. Als ik het maar niet verziek doordat ik in paniek raak. Zonder dat Henk het merkt loop ik stilletjes in mijzelf te praten: “Rustig aan doen en opletten.”
Buk is er nog niet, dus Henk laat buiten vast een ton zien waar allemaal afval van de draaibanken in zit. “Dan weet je alvast waar je het in moet gooien als je de machine schoonmaakt.”
Er komt een grote witte Mercedes aanrijden. Buk stapt uit. Hij lijkt inderdaad op een buldog door die hangende wangen. We gaan we naar binnen. Daar zie ik allemaal machines staan. Verziek het nu niet, denk ik. Het lijkt wel of Henk me kan horen: “Maak je maar geen zorgen, het komt goed.”
Maar ik ben een dromer en de wereld neem ik niet waar zoals anderen. Het is net of ik door een vuil raam probeer te kijken.
Buk start een machine, pakt een stuk ijzer en zegt: “Kijk dit is een T-stuk.” Ik snap het niet, maar ik laat hem praten, want ik wil niet dom overkomen. Nu moet ik het doen. Ik sta te trillen op mijn benen. Gelukkig staat Henk erbij, daardoor gaat het toch goed.
Na vier weken zit het erop en er is kermis in de stad. Ik kan nu overal in met al dat geld op zak. De andere dag ga ik nog een keer. Ook naar de schiettent, wat een jaarlijks ritueel is geworden. Voor vijf gulden kan ik schieten en ik schiet drie keer raak. De eigenaar kan mij ook wel schieten denk ik. Hij loopt te vloeken; ik win te veel. Later ga ik samen met Henk. De schiettenteigenaar is niet blij als hij ons allebei ziet: “Je gaat toch niet weer schieten, hè?”
“Nee, ik niet. Mijn broer gaat nu schieten.”
Ook Henk schiet drie keer raak.
“Dat kost me weer geld,” moppert de eigenaar.
We bekijken de geschoten foto’s. Heerlijk is dat, als je geld in je zak hebt en niet aan de kant staat te kijken. Na de kermis zie ik wel dat ik er heel wat doorheen heb gejaagd. Dat vind ik eigenlijk jammer, ik heb er hard voor moeten werken.
Daarna moet ik toch weer naar school. Kon ik maar voorgoed werken zoals bij Buk. Lekker onafhankelijk zijn van iedereen met mijn eigen geld.
Je schrijft zo mooi en oprecht ik voel je emotie 😉