Mijn broers en ik gaan naar de Merwedehaven om knikkers te zoeken. Daar heb je een fabriek waar ze zomaar liggen.
Ik wil direct het terrein oplopen, maar Cor houdt me tegen: “Het is heel gevaarlijk. Nergens onder kruipen, want er kan van alles op je vallen. Zoals die vaten, daar zit olie of ijzer in. En laat je niet pakken, dan kan niemand je helpen.”
Maar ik wil zelf op avontuur. Meteen schieten we allemaal een kant uit naar een eigen plekje om knikkers te zoeken. Ik ga zo ver mogelijk bij de anderen vandaan. Ik zie iets glimmends onder een pallet. Is het een knikker? Uit alle macht probeer ik erbij te komen. Het lukt me niet, maar ik zal en moet hem hebben. Ik sta op en kijk rond in de hoop iets te vinden waarmee ik erbij kan. Dan zie ik een dun plankje liggen. Na een paar minuten hengelen heb ik de knikker. Het licht dat erop schijnt maakt hem mooi helder en niemand anders dan wij hebben die groene knikkers. Ik krijg de smaak te pakken. Als ik een vat opzij wil schuiven, breekt de pallet waar het op staat. Ik schrik me het lazarus, maar verder gaat het goed. Voorzichtig zoek ik verder en ik vind er een stuk of negen.
Voor ik het weet staat er een man voor me: “Wat mot dat hier? Opsodemieteren en wel meteen!”
We nemen elkaar op van top tot teen. Even blijft het stil. Dan vraagt hij rustiger: “Wat ben jij aan het doen?”
“Ik ben knikkers aan het zoeken. Waarom?”
“Ik stel hier de vragen,” zegt hij, weer bars. “Denken jullie dat je maar hier je gang kan gaan?”
“Meneer, ik doe niemand kwaad! Ik zoek alleen maar groene knikkers.”
“Hier staat alleen maar oude rotzooi waar je niets aan hebt.”
“Dan is het toch niet erg dat we knikkers zoeken?”
Als ik laat zien welke knikkers het zijn, zegt hij: “Het is hier levensgevaarlijk. Er kan van alles op je vallen of je kan ergens over uitglijden en wat dan?”
“Ik ben heus wel voorzichtig.”
“Dan moet je het zelf maar weten. Ik moet weer aan het werk.”
Hij gaat de fabriek weer in en ik roep heel hard: “Waar zijn jullie?”
“Hier,” roepen ze dan eindelijk een voor een. “We gaan niet zonder jou, eigenwijze donder. We gaan naar huis. Henk heeft geen zin meer.”
De volgende dag op school wil iedereen een groene knikker met me ruilen. Ik kan er zeker tien knikkers voor krijgen. Dan vraagt een jongen: “Wil je een groene ruilen tegen een heel mooie geluksknikker?”
Ik ben helemaal weg van de geluksknikker, zo mooi is hij. Blauwig paars en groenachtig en sommige plekjes zijn spierwit. De rest van de groene knikkers ruil ik niet meer, maar ze kunnen er wel voor knikkeren. En dat willen ze allemaal, ze staan in de rij en vechten er bijna om. Het lukt niemand om van me te winnen. Mijn zakken zitten vol knikkers. Als ik in de klas zit, moet ik bij de juf komen.
“Wat heb jij daar in je zakken zitten?” vraagt ze.
“Knikkers, juffrouw. Die heb ik gewonnen.”
Ik zie haar aarzelen. “Weet je zeker dat je ze hebt gewonnen?”
“Ja, juffrouw. Kopen kan ik ze niet, maar ik kan heel goed knikkeren.”
“Ik wil er geen één uit je zak zien, anders neem ik ze allemaal in beslag, begrepen!”
Het lijkt wel of de tijd stilstaat, zo langzaam gaat de schooldag voorbij. Eindelijk gaat de bel en mogen we naar huis. Thuis laat ik de knikkers trots aan ma zien.
Ik doe alle knikkers op één na in een koffer die op de plaats staat. Daar doen mijn broers en ik alle gewonnen knikkers in. De geluksknikker wil ik bij me houden. Midden in de nacht word ik wakker. Ik draai mijn knikker tussen mijn vingers en kijk nog eens goed hoe hij eruit ziet. Maar het is donker en de knikker valt uit mijn handen. Ik zie hem wegrollen. Snel wil ik er achteraan gaan, maar ik beweeg in slow motion. Als de knikker van de trap valt, vind ik hem waarschijnlijk nooit meer terug met al die gaten en kieren in de muren. Toch ben ik te langzaam. Ik buig voorover en strek me uit. Mijn trage loop gaat over in zweven, het geeft een vreemd gevoel in mijn maag. Als ik beneden kom, rolt de knikker onder de spleet door van de huiskamerdeur. Weg is mijn mooie knikker.
Met hangende schouders ga ik weer naar boven, mijn bed in. Als ik wakker word, weet ik nog precies wat er die nacht gebeurd is. Nog even draai ik me om en leg mijn hand onder het kussen. Tot mijn verbazing voel ik de knikker. Meteen verdwijnt de spanning in mijn schouders: het was een droom!
Die droom krijg ik vaker, tot ik op een dag besluit om mijn knikker weg te doen. Een meisje uit mijn klas is er net zo verliefd op als ik. Ik geef de knikker aan haar. Als ik de blijdschap in haar ogen zie, geniet ik meer dan ik had verwacht. Spijt heb ik er nooit van gehad. Na die dag gaan we af en toe nog knikkers zoeken op de Merwedehaven. Tot we horen dat er een ongeluk is gebeurd met een vriend van ons. Hij heeft een berg troep op zich gekregen en daarbij zijn hand gekneusd en een rib gebroken. Dat is het niet meer waard. De knikkertijd is dan alweer voorbij. Onze knikkers hebben we over de straat gegooid, in alle kleuren van de regenboog. De kinderen hadden de dag van hun leven, als eksters stopten ze hun zakken vol. Zou hun juffrouw hen geloven?
weer lekker spannend , zoals je het schrijft zie ik het helemaal voor me zoals dat vroeger ging , weer lekker geschreven broer 😉
Bedankt Jolanda en nog fijne kerstdagen.