Het is tropisch warm buiten. Ik vraag aan ma of ik mag zwemmen.
“Er is onweer op komst, je kunt de hele week nog gaan zwemmen.”
“Ik wil nu zwemmen en misschien gaat het helemaal niet onweren.”
“Hier heb je je zwembroek, je ben net zo eigenwijs als je vader. Je gaat niet zwemmen met onweer, hoor je me?”
Onderweg zie ik overal groepjes van jongens die ik wel ken, maar ik hoor nergens echt bij. In het zwembad ga ik vlakbij het kikkerbadje zitten, dan kan ik mijn kleren in de gaten houden.
Ik heb twee boterhammen met pindakaas meegekregen. Als ik lekker een boterham zit te eten, beginnen er mensen op me heen te klagen dat de pindakaas stinkt. Met een rood hoofd eet ik mijn boterham op.
Ik zie kinderen met hun vader en moeder. Ze spelen leuk met elkaar. Soms zie ik ook dat broers en zussen met elkaar zijn. Mijn broers en zussen gaan niet zo vaak mee naar het zwembad. Overal zie ik mensen samen plezier maken. Niemand is alleen. Ik beur mezelf op door te bedenken dat ik nu niet over straat hoef te slenteren en dat ik wat te doen heb. Kom, nu ga ik lekker van de zon genieten. Als ik het te warm krijg, ga ik lekker zwemmen. Ik schrik op als er wordt omgeroepen dat iedereen het bad moet verlaten. Er is onweer opkomst. Overal komen badmeesters en -juffen tevoorschijn, zodat iedereen het veld verlaat. Bij de kleedhokken is het zo druk dat ik er bijna niet meer kan staan. Mensen maken ruzie. Dan komt er een badjuffrouw die de dames naar een andere ruimte stuurt, waar ze hun kinderen kunnen aankleden. Er komen meteen hokjes vrij. Zo snel als ik kan ga ik erin en kleed me om.
Als ik eruit kom lijkt het wel of iemand het licht heeft uitgedaan, zo donker is het. Uit de lucht komt een lichtflits en een harde knal, ik voel het op mijn borstkast drukken en ook op mijn oren. Nu gaat het echt los, lichtflitsen vliegen om je oren. Iedereen probeert droog te blijven. Zelfs kinderen van mijn leeftijd duwen ze gewoon naar voren. Ik voel de regendruppels op mijn gezicht. Stik ook, denk ik en ik loop de regen in naar de uitgang. Mensen roepen dat ik beter terug kan komen, maar ik ben al nat en ik luister niet meer. Het begint zo hard te regenen dat ik bijna niet kan zien waar ik loop. Ik voel een hoop verdriet naar boven komen.
De bliksem kan me niet schelen, ik loop gewoon door. Het regent zo hard, dat niemand kan zien dat ik huil. Als ik het zebrapad nader, staat er ineens een man in een zwart pak die zegt: “Jij denkt dat niemand je ziet huilen, maar ik zie het wel hoor.”
Mijn mond valt open. Waar komt die ineens vandaan? Zo snel als hij voor me staat, is hij ook weer verdwenen. Ik liep vast even te dromen en heb het me ingebeeld.
Ik kijk goed om me heen. Niemand te zien. Ik laat mijn tranen lopen, ze vallen net zo hard als het regent. Als ik midden op het zebrapad loop, staat die man in het zwarte pak weer voor me. Hij zegt: “Ben je nu nog steeds aan het huilen, je weet toch dat ik het zie?”
Het vreemde is ook dat hij helemaal niet nat wordt, terwijl hij net als ik in de stromende regen staat. Nu ben ik echt boos en wil wat terugzeggen, maar hij is al verdwenen in het niets. Waarom bemoeit die man zich met mij?
Als ik bij de eerste flat aankom, staat er een oud vrouwtje. Zij heeft alles gezien: “Wat gebeurde daar? Wat moet die man met jou? Waarom laat hij je niet met rust? Je was je verdriet aan het verwerken en dat deed je heel goed.”
Dat stelt me gerust – zij ziet hem dus ook en zij vindt het ook stom dat hij zich met mij bemoeit.
“Waar woon jij eigenlijk? Het is niet slim om door zulk weer te lopen, je kan door de bliksem geraakt worden en dan ben je dood.”
Ik blijf bij haar schuilen en als het ophoudt met donderen ga ik weg. Dan pas denk ik na over wat die mevrouw tegen me zei. Hoe kan zij dat nu allemaal weten?
Thuis krijg ik ervan langs omdat ik door het onweer ben gelopen. Ik krijg direct mijn pyjama aan.
weer een mooi stukje
Leuk gedaan Koos, nu nog het vervolg
Ha Arnold, het complete verhaal lees je in het boek van Koos. Te koop op deze website :).