Opeens is hij er. Zacht, groot, met zwarte ogen. Ik ben nog geen twee en ik heb een beer gekregen van ma. Mijn blauwe ledikant staat beneden naast het bed van mijn ouders. Er is een klein hertje op het voeteneinde geschilderd. ‘s Avonds in bed vertel ik Beer al mijn geheimen. Dat doe ik zo zacht mogelijk; niemand mag het horen. Bij Beer voel ik me oneindig veilig, hij is mijn allerbeste vriend.
Vanavond is er iets veranderd. “Je gaat boven slapen”, zegt ma.
Trots dat ik oud genoeg ben om met mijn broers mee op zolder te slapen, wil ik toch niet weg bij de veiligheid van ma. Mijn broers gaan mij voor de trap op. Als de deur van de trap naar de zolder achter ons dicht gaat zie ik niets meer. Boven staan drie bedden, de meest rechtse is voor mij. Daarnaast slaapt Henk en Cor slaapt onder het raam, dat dichtgespijkerd is. Het is kouder dan beneden. Mijn bed is veel groter en er liggen echte grotemensenlakens op. Als het licht uitgaat, voel ik me verloren. Ik zie alleen maar zwart. Het is zo donker dat ik mijn handen niet meer kan zien. Gelukkig heb ik mijn beer. Ik kruip diep onder de dekens en hou Beer stevig vast. Ik fluister in zijn oor zoals iedere avond en vraag of hij me wil beschermen. Na lang fluisteren val ik eindelijk in slaap. Het is moeilijk wennen op de zolder, maar Beer is mijn held. Hij komt me zelfs opzoeken in mijn dromen. Als het gevaarlijk wordt, redt hij mij iedere keer.
Soms ruikt Beer anders, dan heeft ma hem in bad gedaan. Door al mijn gefluister in zijn oor en geknuffel is dat nodig, zegt ze. Op een dag vraagt ze: “Heb je wel eens van poppenland gehoord?”
Ze vertelt een fantastisch verhaal. Daarna praten we iedere dag over poppenland en de poppendokter en alles wat daar gebeurt. Ik vind het geweldig. Maar dan mis ik Beer ineens op het moment dat ik naar bed moet. Ik zoek overal, geen Beer. Ik raak in paniek en vraag aan ma waar hij is.
“Hij is naar poppenland om een dokter te vinden die hem kan maken. Waarschijnlijk komt hij niet meer terug.”
Ik wil zonder Beer niet meer naar boven. Maar ik moet en ga stampvoetend van boosheid en verdriet. Nu ben ik weer alleen. Zonder Beer voel ik me in de steek gelaten. Het begin van eenzaamheid en verdriet. Ik tast mijn omgeving af. Ik zie niets en toch voel ik vreemde wezens. Na een paar donkere nachten leer ik ze kennen en raken ze vertrouwd. Totdat er een heel grote komt, hij is zo koud en gemeen. Hij wil me kwaad doen, voel ik. Ik roep om hulp. Gelukkig komen de anderen me helpen.
Ik val weer in slaap in de donkerste hoek die er is. Tot de ochtend komt. Dan komt het licht. Het mooiste licht, dat me verwarmt en wakker maakt: de zon. Soms is het niet prettig, omdat ik dan wakker word uit een mooie droom. Maar als ik naar bed moet in de hoek is het altijd donkerzwart. In deze hoek voel ik vreemde dingen; de mensen noemen het spoken. Ik vind ze doodeng, maar toch begin ik langzaam aan ze te wennen. Daar ben ik dan met al mijn angsten. Toch is dit mijn thuis.
Ma heeft me verraden, daarom praat ik dagen niet met haar. Na drie dagen geeft ze me als troost een soort van slap konijnenpopje. Ik smijt het met een grote boog in de hoek. Niets kan Beer vervangen. Helaas heb ik geen andere keus, het is veel te eng om alleen naar bed te gaan. Ik begin zelfs te dromen dat ik in een ver land op zoek ben naar Beer. Telkens als ik wakker word, voel ik me eenzaam. Ik blijf nog lang naar Beer vragen.
Slapen doe ik nu heel graag, omdat ik dan droom over de mooiste dingen. Ik droom over geluk, wat ik nog niet echt ken. Jammer genoeg komt ook die grote gemene reus in mijn dromen om me te grazen te nemen. Dan word ik wakker en vlucht zo snel mogelijk naar beneden. Tot ik toch weer moet gaan slapen.
Henk heeft in de gaten dat ik Beer mis en vertelt over zijn ervaring met zijn teddybeer. Ik ben dus niet de enige, schiet het door me heen. Op een of andere manier maakt dat mijn gemis een stuk draaglijker. Op een dag droom ik dat Beer afscheid komt nemen. Het is goed zo. Een paar weken later wordt mijn zusje geboren en nu ligt zij in het blauwe ledikant met het hertje.